Leren experimenteren


Bijna trap ik er in…  Hij zit dicht bij me. Lieve ogen kijken me vragend aan. Toegegeven, daar ben ik niet geheel ongevoelig voor. Zeker niet in combinatie met lieve zinnetjes als: Joef? Zulle tole bouwe? Heeele hoge! Ik smelt, maar doorzie zijn strategie. Zijn poging om vooral niet de opdracht af te maken. Een opdracht die speciaal is uitzocht om hem te frustreren.

Hij doet het slim, gooit al zijn charmes in de strijd. Het zou hem ook zeker gelukt zijn, ware het niet dat ik me ervan bewust ben dat hij hier op de langere termijn niet mee geholpen is. Gelukkig kan ik hem net zo makkelijk met mijn charmes verleiden, als hij mij. Hij vindt een oplossing voor ons probleem en groeit zichtbaar van zijn prestatie. En ik geniet, want ik weet dat hij stiekem ontdekt dat het toch ook leuk is om te proberen, zonder de uitkomst te weten.

Af en toe kom je ze tegen. Peutertjes waarbij de meeste dingen hen zo makkelijk afgaan, dat ze er niet mee hoeven te experimenteren. En daar zit precies het probleem. Ze leren niet het plezier van het proces. Men verwacht dat ze het meteen kunnen, ze laten dat tenslotte ook zien. Daar krijgen ze hun complimentjes voor. Ongezien komt de lat voor hen scheef te liggen. Ze voelen feilloos aan dat het uiteindelijk wel degelijk om het resultaat gaat. En dus verzinnen ze maniertjes om zo min mogelijk te falen. Lief lachen naar de juf is een goede strategie.  Maar gillen en stampen werkt ook. Net als onzichtbaar worden. Een opdracht ontwijken of gewoon op je eigen manier doen.

Maar ziet de pedagogisch medewerker ook wat daaronder gebeurt?

De peuterleeftijd is de leeftijd waarop een kind probeert grip te krijgen op de wereld om hem heen. Zijn kleine leventje is vooral gericht op als.. dan.. hypotheses, die eindeloos worden getest en uitgeprobeerd. Uiteindelijk gaat een peuter op basis van deze resultaten conclusies trekken. Hij vormt zich een onderbouwde aanname vanuit kinderperspectief en maakt dit tot een basisovertuiging. Een overtuiging over hoe híj denkt dat het leven in elkaar steekt en waarop hij zijn gedrag gaat baseren. (Weetje: zo’n basisovertuiging vormt zich rond je zesde jaar, daarna wordt het ervaren als een gegeven.

In het geval van het voorbeeld is het niet ondenkbaar dat zo’n kind de basisovertuiging gaat aannemen perfect te moeten zijn en er anders niet toe doet. Er is een grote kans op faalangst met aangepast gedrag tot gevolg. In plaats van een leergierige peuter kan het  zomaar ineens een doodvervelend kind worden. Zo’n peuter waar geen land mee te bezeilen valt. De rest van de vicieuze cirkel kan je zelf wel verzinnen.

Dit hele pakket van een basisovertuiging inclusief bijbehorend gedrag en gevoel noem je een geloofssysteem.  Het is een systeem om een overtuiging waarvan jij gelooft dat het waar is, in stand te houden. Hoe meer je als kind wordt bevestigd in die overtuiging, hoe vaster je geloofssysteem wordt. Je hebt het aangenomen als feit. Inmiddels heb je je gedrag en je gevoel zo aangepast, dat het je blijft bevestigen. Het nadeel van dit systeem is echter, dat het je ernstig kan belemmeren in je groei en ontwikkeling naar een gezond functionerend mens.

In het volwassen leven ziet het er namelijk gewoon uit als geen grenzen aan kunnen geven. Geen nieuwe uitdagingen aangaan of relaties structureel laten mislukken. Je nog steeds dat kleine jongetje of meisje voelen, met dat hopeloze gevoel van falen en geen andere optie zien. Oké, lief lachen wil dan nog wel eens helpen, maar een flinke driftbui wordt toch niet meer gewaardeerd.

Wanneer je werkt met jonge kinderen, kan jij een ‘corrigerende’ ervaring zijn voor een kind. Je kunt situaties laten ontstaan waardoor een kind niet altijd dezelfde conclusies kan trekken. Je kunt uitdagen in plaats van afwijzen. Het proces benoemen inplaats van het resultaat. Het kind zien inplaats van het gedrag. Je kunt bijdragen aan de gedachte dat je altijd opnieuw mag beginnen, en oefenen bijdraagt aan resultaat. Hoe vaker een kind verschillende invalshoeken ervaart, hoe meer de overtuiging zich ontwikkeld dat er meer mogelijk is.

Als pedagogisch medewerker heb je daarin een belangrijke rol, je bouwt op speelmomenten mee aan de basisontwikkeling van een kind. Daarin kan je absoluut bijdragen aan de ontwikkelingskansen van een kind. Als pedagogisch coach kan jij vervolgens ook de medewerker uitdagen het eens anders te doen. Want basisovertuigingen zijn bij uitstek geschikt om te bevragen 😉

[activecampaign form=5]